Recent
binnen op de sofa lak ik mijn teennagels in donkerpaars
buiten raast de metro voorbij
ik vang een blik, een man die met zijn kamerplant naar de zon reist
ik wapen mij in brons, ik ben zachtmoedig en toch slecht geluimd
zijn badlaken hangt in de wind aan de waslijn verzand
de aardewerken pot naast de deurmat, het buxusstruikje aan de voet van mijn flat
hij trekt zijn schoenen uit voor hij binnentreedt en ik was zijn voeten, ik verwelkom hem in mij
we zijn uit hetzelfde stuk zeep gekneed
een rozenblad en een wens om iets exotischer te zijn
ik ben iets meer dan mijzelf
een warme augustusavond op een dakterras in Napels
waar ik nog nooit geweest ben
waar ik met ontblootte borsten paradeer voor mezelf alleen
al mijn marktwaarde al jaren vervlogen
en waar ik op geleende tijd verder leef
mijn jeugd herdenkend
als ik schapen scheren mocht in de lente
en de wol in saffraangeel verfde
– ik vraag me hardop af of ik het nog in me heb,
de kunst iets als avontuur te nemen,
iets nieuws in me op te nemen en dwaas te omarmen
om ’s ochtends in de douche vies van mezelf mij wederom te vergeven
in de kussens weggedoken geef ik ze namen, alle tien mijn tenen
als guppies in een aquarium
terwijl ik de zijne glad vergeten ben
ik verklink zijn benen, ik giet hem in cement
zo is hij een wolf, zo heb ik hem getemd en is hij de mijne
draag hem aan mijn vinger, slaap met mijn hoofd op zijn borst in
en ik de gang ontkiemt het zaadje in de aardewerken pot
om zonder onze moede lijven
de toekomst te bezien
Comments are Disabled