Getooid
een bonte vrouw draagt een verentooi in parelwitte kleuren
plaatjes schieten, nummerborden tellen, opus vijf van Bartók
ze draagt een toga, ze draagt een jurk, een hemd en een foeilelijke beha, dat kan toch niet, dat is verboden
toegang en niemand geeft een kik
wat zou een kat betalen voor het epileren van zijn wimpers, een mooie zwarte kater die bevallig over de schouder van de vrouw gevlijd ligt
een Griekse god, godin, een beeld, iets Egyptisch, beeld en teken
toch staat ze daar, een wacht die wacht op de serenade, pal als een tentstok en verbijsterd
lege vrachtwagens trekken in colones langs haar heen
een Japanner trekt wat foto’s, de polaroids zijn in, dan uit, dan weer in de mode
show is het, niet meer, maar zeker ook niet minder
geen matrixtransformatie, geen zevende of achtste dimensies en uitsluitend een select groepje oude grijze natuurkundigen die deftig knikken
alsof een gordeldier op zondagmorgen in de zoo van Amsterdam niet ook voldoende is om voor te leven
alsof we een reden moeten hebben, een oorzaak, een filosofie om naar te handelen
terwijl de grond al voldoende is en zacht bovendien en ik haar gretig kus
de pauwentooi, het boeket, ze staan ingelijfd op mijn bureau
de vrouw vertrok vanochtend met de trein van kwart voor zeven en ik liet de spits koud over me heen komen
ik zit op mijn leesstoel met de Dikke Van Dale op mijn schoot en wil graag wijzer worden
maar denk onwillekeurig de hele tijd aan groene thee
en de haren van mijn vrouw